Organen en orgaanstelsels

Het lichaam bestaat uit cellen. De cel is de functionele eenheid van het lichaam. Een aantal cellen met de dezelfde structuur en functie wordt een weefsel genoemd. Er bestaan vier weefsels. Een aantal weefsels die samen dezelfde functies uitvoeren, wordt een orgaan genoemd. Een orgaanstelsel bestaat uit een aantal organen die hetzelfde doel nastreven.

Hoeveel orgaanstelsels zijn er?
Hoewel het lichaam uit ontzettend veel cellen bestaat, zijn er in totaal maar 11 orgaanstelsels. Deze orgaanstelsels zijn: de huid, het skelet, de spieren, het verteringsstelsel, het ademhalingsstelsel, het lymfesysteem, het cardiovasculaire stelsel, het zenuwstelsel, het hormoonstelsel, het urinestelsel en het voortplantingsstelsel. Elk van deze stelsels wordt kort beschreven.

De huid
De huid is het grootste stelsel van het lichaam. De huid bestaat uit de huid met haar verschillende lagen, de zweet- en talgklieren, de nagels en het haar. De huid beschermt het lichaam tegen ongewenste binnendringers, de huid isoleert het lichaam en reguleert de vochtbalans en lichaamstemperatuur.

Het skelet
Het skelet bestaat uit de verschillende beenderen en gewrichten. Het skelet ondersteunt het lichaam, beschermt organen, maakt bloedcellen, is een opslagplaats voor vet en calcium en het maakt bewegen mogelijk.

De spieren
Binnen het lichaam zijn de skeletspieren, de gladde spieren en de hartspier te onderscheiden. Het skelet maakt beweging mogelijk. Ook kunnen spieren bij extreme kou gaan samentrekken (rillen). Met rillen wordt warmte gegenereerd.

Het verteringsstelsel
Het verteringsstelsel bestaat uit een holle buis (mondholte, slokdarm, maag, dunne darm, dikke darm, anus) van mond tot anus, waaraan verschillende organen (alvleesklier) aan gekoppeld zijn. Het verteringsstelsel knipt voedsel in kleine opneembare brokjes die het lichaam kan opnemen.

Het ademhalingsstelsel
Het ademhalingsstelsel bestaat uit de neus, mondholte, keelholte, luchtpijp (trachea), bronchiƫn en longen. Het ademhalingsstelsel zorgt voor opname van zuurstof en uitscheiding van koolstofdioxide door het lichaam.

Het lymfesysteem
Het lymfesysteem bestaat uit de lymfeklieren (knopen), lymfevaten (chylvaten), de thymus en de milt. Het lymfesysteem is belangrijk in de afweer (immuunsysteem), het vervoert lange keten vetzuren in chylomicronen en het helpt vocht uit weefsels af te voeren.

Het cardiovasculaire stelsel
Het cardiovasculaire stelsel bestaat uit hart, de slagaders (arteriƫn), haarvaten (capillairen) en aders (venen). Het cardiovasculaire stelsel vervoert bloed door het lichaam. Door het bloed worden voedingsstoffen en zuurstof richting de weefsels vervoerd en afvalstoffen en koolstofdioxide richting de nieren en longen.

Het zenuwstelsel
Het zenuwstelsel bestaat uit de hersenen, het ruggenmerg en de hersen- en spinale zenuwen. Het zenuwstelsel is te vergelijken met een grote computer die het evenwicht (homeostase) van het lichaam bewaakt. Samen met het hormoonstelsel controleert en stelt het het lichaam bij.

Het hormoonstelsel
Het hormoonstelsel bestaat uit de verschillende klieren en de hormonen die deze hormonen uitscheiden. Waar het zenuwstelsel snel en kortdurend werkt, werken hormonen doorgaans langzaam maar wel langdurend.

Het urinestelsel
Het urinestelsel bestaat uit de nieren, de urineleiders, de blaas en de plasbuis. Het urinestelsel bewaakt de chemische samenstelling van het bloed. Het urinestelsel zorgt voor uitscheiding van afvalstoffen en tracht waardevolle stoffen voor het lichaam te bewaren.

Het voortplantingsstelsel
Bij mannen bestaat het voortplantingsstelsel uit teelballen (testes), bijballen, prostaat, penis en plasbuis. Bij vrouwen bestaat het voortplantingsstelsel uit eierstokken (ovaria), eileiders, baarmoeder en vagina. Het belangrijkste doel van het voortplantingsstelsel is het behoud van de soort.

Alle orgaanstelsel proberen het evenwicht (homeostase) van het lichaam te bewaken. Vaak werken orgaanstelsels samen om dit bereiken. Wanneer gevlucht moet worden voor dreigend gevaar. Moeten de spieren samentrekken, door samen te trekken maken ze beweging in het skelet mogelijk. Het signaal om samen te trekken komt van het zenuwstelsel. Het hart gaat sneller en harder pompen om aan de vraag van zuurstof en voedingsstoffen van de spieren te voorzien. Er wordt dieper en sneller geademd om voldoende zuurstof in en koolstofdioxide uit het lichaam te krijgen.

Bronnen:

GA Thibodeau, Patton KT (2007), Anatomy & Physiology, Mosby/Elsevier
EN Marieb, Hoehn K (2007), Human Anatomy & Physiology, Pearson/Benjamin Cummings